PHILEMON EN BAUCIS
Op zoek in 't Phrygisch land naar de gastvrijen, -
Uit hoofde van hun bokkige natuur
Te dun gezaaid helaas in die contreien, -
Stapten de twee goden in 't avonduur,
Als mensch vermomd, naar de armoed'ge schuur,
Waar Baucis sinds onheugelijke tijden
De ruwe wol spon en hurkend bij 't vuur
Voor haar Philemon 't avondmaal bereidde.
De oudjes schrokken, haalden kaas en honing
En wildbraad en wijn en menige zaak
Die zij voor het oogstfeest wilden bewaren.
De goden, zeer verzadigd in die woning,
Besloten 't land te straffen, niet uit wraak,
Maar enkel om die twee te kunnen sparen.
En zij noemden Barnabas [18]Jupiter, en Paulus Mercurius, omdat hij het woord voerde.
18. Dezen hielden de heidenen voor hun oppersten god, en voor het hoofd van al hunne goden; gelijk Mercurius voor den bode en taalman hunner goden.